
Jurisprudentie
BB7143
Datum uitspraak2007-10-29
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/642
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/642
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/642 29 oktober 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, B en C, te D, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerder Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 14 augustus 2006, bij het College binnengekomen op 15 augustus 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 juli 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 23 maart 2006, waarbij de aanvraag akkerbouwsteun van appellante in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) werd afgewezen.
Bij brief van 30 augustus 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 22 september 2006 heeft hij een verweerschrift ingediend.
Op 21 maart 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij van de zijde van appellante B is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover ten tijde en hier van belang:
“Artikel 22
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…)
Artikel 108
Subsidiabele grond
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de datum vastgesteld voor aanvragen voor oppervlaktesteun in 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover ten tijde en hier van belang als volgt:
“ Artikel 2
1. (…)
22 .”geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…)
Artikel 15
Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
Voor individuele percelen landbouwgrond of toeslagrechten die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht.
(…)
2. Onverminderd (…) worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. (…)
2. Bij indiening van een wijziging van een verzamelaanvraag na de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum wordt een verlaging met 1% per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond.
Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late indiening van de verzamelaanvraag. Indien die datum evenwel niet later is dan de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum, worden wijzigingen van een verzamelaanvraag niet langer aanvaard na die in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum.
3. (…)
Artikel 22
Intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. (…)
Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan.
2. (…)
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met het op 12 mei 2005 door verweerder ontvangen formulier Gecombineerde opgave 2005 een verzamelaanvraag in het kader van de Regeling ingediend.
Blijkens het bij dit formulier behorende overzicht gewaspercelen heeft zij daarbij 7.59 ha snijmaïs voor akkerbouwsubsidie opgegeven, waaronder het perceel 3 met een oppervlakte van 3.09 ha.
- Bij brief van 8 november 2005 heeft verweerder appellante meegedeeld dat bij controle is gebleken dat perceel 3 niet voldoet aan de definitie akkerland.
- Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsteun afgewezen en appellante een uitsluiting opgelegd tot een bedrag van € 1296,50.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 april 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 6 juli 2006 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Perceel 3 is als niet geconstateerd aangemerkt, omdat het niet voldoet aan de definitie akkerland. Daardoor is een verschil ontstaan tussen de voor subsidie aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 68,67 % bedraagt. Met toepassing van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 is de aanvraag daarom afgewezen. Tevens is appellante een uitsluiting opgelegd tot een bedrag van € 1296,50.
Appellante heeft in haar bezwaarschrift aangegeven dat perceel 3 gedurende de periode
16 mei 1998 tot en met 15 mei 2003 grasland is geweest. Daarmee erkent zij dat het perceel niet voldoet aan de definitie akkerland.
Het tengevolge van onbekendheid met de Regeling opgeven van een perceel dat niet aan de subsidievoorwaarden voldoet dient voor risico van de aanvrager te komen.
Wijziging van de aanvraag na verzending van verweerders brief van 8 november 2005 was slechts mogelijk indien er sprake zou zijn van een kennelijke fout. Dat is hier niet het geval geweest nu verweerder aan de aanvraag niet kon zien dat appellante eigenlijk geen subsidie had willen aanvragen voor perceel 3.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat appellante ten onrechte veronderstelt dat hij reeds bij de eerste controle op de site waarop aanvragers kunnen controleren of een op te geven perceel subsidiewaardig is, had kunnen zien dat perceel 3 niet steunwaardig was. Verweerder heeft pas in november 2005 vastgesteld dat het perceel 3 niet subsidiewaardig was en zelfs indien hij wel toegang zou hebben gehad tot deze site, zou hij niet in één oogopslag hebben kunnen zien dat appellante zich kennelijk vergiste door een niet steunwaardig perceel voor subsidie op te geven. Een aanvrager kan immers menen dat de informatie op de website onjuist is en dat het betrokken perceel wel steunwaardig is.
4. Het standpunt van appellante
Appellante meent allereerst dat haar ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden de gemaakte fout te herstellen.
Indien appellante geweten zou hebben dat de definitie akkerland was gewijzigd had zij een ander wel steunwaardig perceel met maïs beteeld.
Verweerder had aan het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden voldoet onmiddellijk kunnen zien dat er sprake was van een kennelijke fout. Dit klemt te meer nu verweerder op zijn eigen website eenvoudig had kunnen vaststellen dat appellante een niet steunwaardig perceel voor subsidie had opgegeven.
Appellante, die te goeder trouw een kleine fout heeft gemaakt, wordt nu geconfronteerd met onevenredig zware sancties.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante erkent dat het perceel 3 in de jaren 1998 tot 2003 in gebruik is geweest als grasland. Niet in geschil is daarom dat dit perceel niet als subsidiabele grond in de zin van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan gelden.
Dit betekent dat op grond van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 op de aanvraag geen subsidie kon worden toegekend en dat appellante een uitsluiting diende te worden opgelegd.
5.2 Appellante meent dat haar ten onrechte niet de gelegenheid is geboden de gemaakte fout bij het invullen van de bijdragecode achter perceel 3 te herstellen.
Ingevolge artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 konden in een aanvraag wijzigingen konden worden aangebracht tot 31 mei 2005. Vervolgens opent artikel 21 van deze verordening nog de mogelijkheid tot wijziging, onder toepassing van een korting van 1% per werkdag, tot in dit geval 13 juni 2005. Tenslotte kan een aanvraag ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout, die door de bevoegde autoriteiten wordt erkend.
Ingevolge artikel 22 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kunnen aanvragen voorts te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Intrekking is echter niet meer mogelijk als de landbouwer reeds in kennis is gesteld van onregelmatigheden in de aanvraag.
In dit geval is appellante bij verweerders brief van 8 november 2005 meegedeeld dat perceel 3 niet aan de definitie akkerland voldoet, terwijl het wel voor subsidie is opgegeven.
Op dat ogenblik kon de aanvraag gelet op het voorgaande niet meer ingetrokken worden. Wijziging was op dat moment slechts mogelijk indien er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de aanvraag.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Verweerder kon immers aan de hand van de aanvraag op geen enkele wijze veronderstellen dat appellante mogelijkerwijs voor perceel 3 geen akkerbouwsubsidie had willen aanvragen.
5.3 Het College volgt appellante niet in haar betoog dat verweerder bij raadpleging van zijn eigen website, met behulp waarvan aanvragers van subsidie kunnen nagaan of een door hen voor subsidie op te geven perceel voldoet aan de definitie akkerland, direct had kunnen zien dat appellante een niet steunwaardig perceel had opgegeven voor subsidie; in welk geval appellante de gelegenheid had moeten krijgen haar aanvraag aan te passen.
Het College overweegt daartoe dat het geen grondslag kan aanwijzen op grond waarvan verweerder verplicht is een aanvraag na binnenkomst op mogelijke fouten als hier aan de orde te controleren en de aanvrager eventueel te waarschuwen, dat hij mogelijk een vergissing heeft gemaakt.
Daarenboven heeft verweerder uiteengezet dat de website onjuiste en onvolledige gegevens kan bevatten. Het is mogelijk dat een aanvrager bewust een perceel voor subsidie opgeeft, dat volgens de website niet steunwaardig zou zijn, maar waarvan hij weet dat het wel subsidiewaardig is. Verweerder kon dus aan de hand van de gegevens op de website niet met zekerheid vaststellen dat appellante niet de bedoeling kon hebben gehad perceel 3 voor subsidie op te geven.
5.4 Dat appellante te goeder trouw heeft gehandeld en dat zij de sancties te zwaar vindt, kan haar evenmin baten. De afwijzing van de aanvraag en de uitsluiting vloeien immers rechtstreeks voort uit artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Deze verordening voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelsel is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I 04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.5 Evenmin kan appellante zich er met succes op beroepen dat zij niet op hoogte was van de gewijzigde definitie akkerland. Een aanvrager dient zich, alvorens een perceel voor subsidie op te geven, terdege op de hoogte te stellen van de voorwaarden voor subsidieverlening. In dit verband kan het appellant ook niet baten dat zij, indien zij wel bekend was geweest met de gewijzigde definitie akkerland, een ander wel steunwaardig perceel had kunnen aanmelden voor akkerbouwsubsidie.
5.6 In een vergelijkbare zaak heeft het College de vraag gesteld of verweerder de hoogte van het uitsluitingsbedrag juist heeft berekend door daarbij geen rekening te houden met de in 2005 geldende maïskorting van 17,32 % wegens overschrijding van het basisareaal maïs.
Het College heeft bij uitspraak van 17 oktober 2007 (AWB 06/438; , LJN BB6209) beslist dat verweerder bij de berekening van het uitsluitingsbedrag geen rekening dient te houden met de opgelegde maïskorting. Verweerder heeft het appellante opgelegde uitsluitingsbedrag van € 1296,50 daarom niet onjuist berekend.
5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2007.
w.g. F. Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas